zondag 7 oktober 2012

MENS ALLEEN BREIN?

WIE ZIJN WIJ ALS MENS

Wij kunnen ons mens-zijn niet anders dan op basis van het feit dat we een fysiek lichaam hebben, manifesteren. Zonder een lichaam kunnen we op aarde niet bestaan.

In Steiners visie is de mens meer dan alleen zijn lichaam. Hij is ook ziel en geest.
Voor een materialistische opvatting over de mens is de geest of de ziel niet meer dan een lichamelijke eigenschap.
In deze tijd wordt dit het scherpst verwoord in de zin: ‘wij zijn ons brein’.

STEINER:
Alles Seelische drückt sich aus, offenbart sich im Leiblichen
Alles wat ziel is drukt zich uit, openbaart zich lichamelijk
GA 293
Das Leibliche kann nur gefaßt werden, wenn es als eine Offenbarung des Geistigen und auch des seelischen aufgefaßt wird.
Het lichamelijke kan slechts worden begrepen als het als een uiting van het geestelijke en ook van wat ziel is, wordt opgevat.
GA 293
Das Materielle ist dasjenige worin das Geistige fortwährend arbeitet
Het stoffelijke is datgene waarin het geestelijke voortdurend werkzaam is.
GA 301


Dit zijn maar een paar van de vele opmerkingen die Steiner maakt over dat geest en ziel zich lichamelijk uitdrukken.

WETENSCHAPSJOURNALIST VAN MAANEN:

HERSENLOZE BETWETERIJ
'Wie indruk wil maken op feestjes of in de media, moet tegenwoordig bij elke uitleg van wat mensen doen hun hersenen erbij halen. Puberjongens zijn niet agressief; ze hebben een overmaat aan testosteron in hun brein en daardoor zijn ze agressief. Moeders houden niet van hun kinde­ren, nee, door de pijn tijdens de bevalling (of door het zogen, dat hoor je ook nog weieens), maken de hersenen oxytocine aan en dat zorgt voor moederbinding. We zijn niet zomaar in de war als we verliefd zijn; uit hersenscans blijkt dat de frontale kwab die betrokken is bij de informatieverwerking te weinig wordt geacti­veerd doordat andere centra te veel dopamine produceren - of zoiets.
Gedrag verklaren klinkt een stuk overtuigender als je de hersenen de schuld geeft.

Het maakt niet uit hoe onzinnig de psycholo­gische verklaring voor het gedrag is; als er maar een soort neuro-verband - met hormonen en MRI-scans en dopamine - bij vermeld staat, klinkt het meteen een stuk overtuigender. Dat
laatste blijkt ook echt zo te zijn: onder­zoekers hebben onlangs voor een experiment allerlei psychologische verklaringen voor verschillend menselijk gedrag voorgelegd aan proefpersonen, al dan niet voorzien van wat neuro-onzin. Zelfs de meest bizarre psycho­logische verklaring vonden mensen aanneme­lijker als er maar iets over de werking van onze
hersenen bij stond, het maakte niet eens veel uit wat. En hoe minder verstand ze van hersenen hadden, hoe beter ze de verklaring vonden.
Echte hersenonderzoekers trapten er niet in.
Omdat zij weten dat zon verklaring niets aan ons inzicht toevoegt. Voor alles wat we doen en voelen, is immers een mechanisme en een kwabje in de hersenen aan te wijzen, dat kan niet anders. Die mechanismen en kwabjes verklaren echter niet wat we doen en voelen, ze laten alleen maar zien wat er van binnen gebeurt als we iets doen en voelen. Zoals spieren nodig zijn om onze wenkbrauwen te fronsen of onze neus op te halen, maar de uitleg van de spierbewegingen niets toevoegt aan de verklaring voor dat fronsen of ophalen. Als iemand ons vraagt waarom we de wenkbrauwen fronsen, verwacht hij geen tekening van alle gezichtsspieren die daarbij betrokken zijn.
Ook boeiend, maar niet ter zake.
Dus als u de volgende keer op een feestje of in
de media weer iemand hoort beweren dat criminaliteit komt door een lage (of juist hoge) gevoeligheid voor cortisol, of dat verslaving wordt verklaard door een tekort (of juist teveel) aan serotonine in de hersenen, kunt u het best even uw wenkbrauwen fronsen. Of uw neus
ophalen, natuurlijk.'

verschenen in het blad PLUS




dinsdag 10 juli 2012

MENS EN NATUUR

NATUUR ZONDER MENS
In zijn boek: “Labyrint Europa” haalt de schrijver Cees Nooteboom Maarten ’t Hart aan uit diens essay ‘De kritische afstand” waarin ’t Hart zegt

                 dat het verschil tussen mens en dier berust op het feit dat de mens de
                 enige diersoort is waarvoor geldt dat het voor alle andere diersoorten
                 een geweldige zegen zou zijn als hij zou afsterven.

Met Maarten ’t Hart zijn er velen  die de mening zijn toegedaan dat als er op onze aarde geen mensen zouden leven, de natuur in een perfecte staat zou zijn.
Geen vervuiling, geen ontbossing, geen bedreigde dier-en plantensoorten enz.

Rudolf Steiner daarover:
"Hoe zou het met de natuur gesteld zijn wanneer de mens er niet was?
Men zegt:
De men­sen sterven en hun lichamen worden verbrand of begraven en daarmee aan de aarde overgegeven, maar dat heeft voor de ontwikkeling van de aarde niets te betekenen.

De aardeontwikke­ling zou allang in de eindtoestand zijn terechtgekomen, wanneer niet voortdurend de krachten van de menselijke lijken, die door de dood gescheiden worden van de geestziel, zouden overgaan in de aarde. Door deze krachten, die de aarde voortdurend ontvangt doordat stoffelijke resten van mensen aan haar wor­den overgegeven, dat wil zeggen door de krachten die in de lijken huizen, wordt de evolutie van de aarde in stand gehouden. Dit bewerkstelligt dat mineralen hun kristallisatievermo­gen nu nog ontplooien - wat ze zonder die krachten allang niet meer zouden doen; ze zouden allang zijn verbrokkeld, zijn op­gelost. Dit bewerkstelligt ook dat planten die anders allang niet meer zouden groeien nu nog floreren. En dit geldt ook voor de lagere diersoorten. De mens schenkt zijn lichaam aan de aarde als ferment, als gist als het ware, voor de verdere ontwikkeling.

MENS NIET ZONDER BETEKENIS VOOR DE AARDE
Daarom is het niet zonder betekenis of de mens op aarde leeft of niet. Het is gewoon niet waar dat de aardeontwikkeling van mineralen, planten en dieren ook voortgang zou vinden wan­neer de mens er niet bij was! Het proces van de natuur is een eenheid, een gesloten proces waar de mens bijhoort."

Men heeft alleen een juiste voorstelling van de mens, wanneer men be­denkt dat de mens, zelfs wanneer hij dood is, deel uitmaakt van het kosmische proces.


Uitg. Christofoor ISBN 9060385144
Vertaald in het Nederlands: Algemene menskunde

dinsdag 6 maart 2012

HAND EN INTELLIGENTIE

UITSPRAKENRudolf Steiner heeft vele uitgespraken gedaan. Heel algemene; ook zeer specifieke.
Over vele van deze uitspraken zou van alles gezegd kunnen worden. Ze zouden omschreven kunnen worden, uitgelegd, aangevuld, bestreden.
Waardevolle bijdragen worden hier in zijn geheel gepubliceerd. Foto's, illustraties ed kunnen voor plaatsing wording gemaild naar antroposofie@upcmail.nl



UITSPRAAK 4

Unsere Fingerbewegungen sind in hohem Maße Lehrer der Elastizität unseres Denkens

Onze vingerbewegingen zijn in hoge mate de leraar van de bewegelijkheid van ons denken.


Deze uitspraak uit 1920, gezien in het licht van onderstaand artikel, kan als hoogst actueel worden bestempeld.


HANDEN EN INTELLIGENTIE
DE MENSELIJKE HAND
De menselijke hand is, zoals deze vaker in leerboeken wordt beschreven, het hoogst gedifferentieerde bewegingsorgaan dat er bestaat.(1)


De biomechanica noemt de hand het meest complexe  lichaamsdeel.

Er bestaan inderdaad geen organen waarmee de mens zo veel bewegingen kan uitvoeren dan met zijn handen. Uiteraard doen ook vaak de armen aan dit bewegen mee. Het schoudergewricht is het meest flexibele en daarmee ook het meest complexe gewricht van het menselijk lichaam.
Een blik op de bouw van deze organen toont waarom er zo’n grote beweeglijkheid kan zijn:
Door de verbinding bovenarm-schoudergewricht, met schouderblad, dat ook hoogst beweeglijk is; via elleboog de beweeglijkheid van boven- en onderarm; het polsgewricht en de vingers: alle mogelijke strek-buig-en draaibewegingen.
De bewegingen vanaf de bovenarm tot aan de vingers worden steeds gedifferentieerder.
Wat de menselijke hand van alle erop lijkende vormen in het dierenrijk onderscheidt, is de positie van de duim t.o.v. de andere vingers en zijn grote beweeglijkheid. Daardoor kan de mens de duim en de andere vingers naar elkaar toebewegen, kleinere of grotere voorwerpen op verschillende manieren pakken en door de beweeglijkheid van armen en handen op veelvuldige manier vasthouden.
Wanneer je een voorwerp als een potlood of een breinaald vasthoudt, druk je met de duim op het potlood; de andere vingers die je gebruikt, oefenen ook druk uit op het potlood en daarmee ook weer op de duim.
Het vasthouden, dus uitoefenen van druk, is in wezen, al is die hier heel klein, een krachtsinspanning en daarmee een activiteit van de wil.
Wie vaak aan kinderen het schrijven heeft proberen aan te leren, weet dat het vasthouden van pen of potlood voor hen een veel grotere krachtsinspanning kost. Bij hen is er veel meer wilskracht nodig.
Als je zelf een keer een auto vooruit hebt moeten duwen, kun je beleven dat je met je armen en handen een grote krachts=wilsinspanning moet leveren. Je verbinding met de wereld is eventjes optimaal. En je voelt ook heel duidelijk: hier sta ik en daar  is de wereld. En dat gaat heel vaak op; de ene keer bewuster beleefd dan de andere:je hebt een vorm van zelf-ervaring, wanneer je een voorwerp beetpakt.
Bij het aanraken van al hetgene ons omringt, maken we een verbinding tussen onszelf en de wereld.
Dat wij in de stoffelijke wereld van alles bewerkstelligen, bouwen, veranderen, vernietigen, kunnen we niet zonder onze armen en handen, die daarmee instrumenten genoemd kunnen worden van ons ik.Voor de meest vrije beweeglijkheid van de armen en handen moet de mens de vertikale houding aannemen.
Gebaren gaan steeds gepaard met belevingen. Wanneer een mens de schouders ophaalt, geeft hij daarmee aan iets niet te weten of het niet te kunnen schelen; we gebruiken afwijzende, bevestigende, vragende gebaren en vele, vele meer.Vaak zijn het onwillekeurige uitdrukkingen. Maar wanneer we met de armen en handen uitdrukking geven aan wat ons bezielt, zijn het organen van de ziel.
Van een ander karakter zijn de vaardigheden die een mens in de loop van zijn leven leert. Ze spelen zich b.v. af tussen het gericht kunnen pakken van een voorwerp en het meest virtuose pianospel en tussen het gewone bewegen bij het lopen en het kunstzinnig bewegen in de dans.
Het leren van een hand“vaardigheid“ zoals schrijven en breien vereist bepaalde voorwaarden. Door de tastzin moet je ervaren of je het potlood of de breinaald goed vasthoudt. Je moet  de hand-en vingerbewegingen die daarvoor nodig  zijn goed voelen, door de bewegingszin, (kinesthetische zin,  dieptesensibiliteit). Zou je in je hand en vingers geen waarneming hebben van de houding en beweging, dan zou je de (schrijf/brei)beweging niet bewust kunnen leiden/uitvoeren. Controle over  de bewegingszin en de fijne organen in de spieren, (spierspoeltjes) en in de pezen tussen de spieren en de botten (peeslichaampjes van Golgi)) is de voorwaarde voor het leren van deze vaardigheid.
Dan ervaart het kind hoe het de letters moet schrijven of hoe het bij het breien
de steken moet maken. Het heeft een voorstelling van de bewegingen, maar de uitvoering daarvan kost hem moeite, omdat de wil nog niet geschikt genoeg is. Om de loop van de bewegingen te controleren volgt het kind deze met de ogen van buitenaf. Door het oefenen volgen de bewegingen in de loop van de tijd steeds gemakkelijker de bewegingsvoorstellingen; de wil maakt een ontwikkelingsproces door.
En wanneer het kind de vaardigheid verworven heeft, is het bewegingspatroon, dat het te voren nog in de voorstelling had, tot een vaardigheid van arm en hand geworden; het kan de handeling verrichten.
Deze vaardigheid is een deel van het vermogen tot handelen geworden, d.w.z. tot een deel van de wil.
DE INTELLIGENTIE VAN DE HANDEN
Wanneer men volgt hoe bij het breien of haken een werkje ontstaat, ziet men hoe door tamelijk gecompliceerde fijnmotorische bewegingsprocessen van de rechterhand en een precies doorop afgestemde samenwerking met de linkerhand aan de tot dan toe ontstane steken nieuwe bijgevoegd worden. Leert een kind breien dan wordt de daarin liggende intelligentie tot een eigenschap van de wil. Het kind wordt in zijn wil intelligenter.
Howard Gardner rekent de praktische vaardigheid van de  lichaamsbeheersing van toneelspelers, dansers, pantomimespelers,  sporters, maar ook zulke fijnmotorische vaardigheden als die van een pianist of typist tot het  meest subtile bereik van „lichamelijk-kinesthetische intelligentie“ (2)
HERSENEN EN VAARDIGHEID
Leert een kind in de handwerkles breien of haken, dan voltrekken zich heel bepaalde processen tussen de hersenen van een kind en zijn handen, maar ook die tussen de bewegingen van zijn handen en zijn hersenen.
Hier wordt gekeken naar die processen tussen de voorhersenen en de handen. De bewegingsvoorstellingen vormt het kind in bepaalde gebieden van de voorhersenen, in het zgn premotorische en supplementair-motorische gebied.
Men heeft vastgesteld dat dit gebied sterker doorbloed wordt, wanneer men zich een bepaalde beweging voorstelt. Dat is de fysiologische uitdrukking van deze voorstellingsactiviteit.Wanneer het kind dan begint deze voorstelling „te doen,” dringt  de voorstelling door bepaalde banen in de handen en de vingers.
De Canadese neurochirurg Wilder Penfield heeft in de jaren ’40 van de vorige eeuw ontdekt, dat er een nauwe relatie bestaat tussen de bewegingsmusculatuur van het hele lichaam en van de hersenwinding die voor de centrale groeve ligt. De verschillende segmenten van deze winding (gyrus praecentralis) staan door de zenuwen met heel bepaalde spieren, resp. spiergroepen in verbinding.  De hersengebieden die met  organen met bijzonder gedifferentieerde bewegingen in verbinding staan, zijn opvallend groot. Tot deze behoren de hand-en vingergebieden. Wanneer het kind nu met zijn handen en vingers aan het werk gaat, dringt de bewegingsvoorstelling vanuit het supplementair-motorisch gebied via het  hand- en vingergebied van de voorcentrale hersenwinding door een zenuwstreng (tractus corticospinalis) in het daarbij behorende deel van het ruggenmerg en van hier door een verdere zenuwbaan in de spieren van de handen en de vingers.
Tegelijk gaat van de bewegingen een invloed uit op de hersenen. Er is  al op gewezen dat de tast- en bovenal de bewegingszin bij de bewegingen een beslissende rol spelen, in het bijzonder de fijne, gedeeltelijk uiterst subtile bewegingen van de handen en vingers. Dientengevolge zijn de tast-en bewegingszin hier ook bijzonder goed gevormd; men heeft in iedere spier van de hand waardoor men de vingers buigt, opvallend veel spierspoeltjes (de organen van de bewegingszin) gevonden.
Vanuit de tast-en bewegingsgewaarwording dringen werkingen via bepaalde zenuwbanen door tot in de hersenen en wel eerst in die winding die achter de centrale groeve ligt (postcentrale veld, gyrus postcentralis).
Ook  bevindt zich hier een geordende relatie tot de verschillende gebieden van de tast- en bewegingszin van het hele lichaam.
Men heeft in de laatste decennia gevonden dat de invloed van hand en vingers op de hersenen uiterst dynamisch is.
De eerste aanwijzing kreeg men door een experiment met een aap, die men daartoe bracht gedurende een aantal weken iedere dag een uur lang met 2 vingers van een hand actief te zijn. Na deze tijd waren de gebieden van de beide vingers in het postcentrale veld duidelijk groter dan in het begin van het experiment (3)
Men kent ook overeenkomstige feiten bij mensen. Zo vond men dat bij vioolspelers de gebieden van de beide handen een te onderscheiden vergroting hebben. Dat van de rechterhand en vingers is door hun grote en tegelijk uiterst precieze beweeglijkheid tegenover die van de linkerhand duidelijk groter. Alle complexere bewegingen van de vingers van maar 30 minuten leiden tot een toename van grootte van de geactiveerde gebieden in het daarbij horende handgebied.(7)
Er zijn kinderen met
syndactylie: het verschijnsel dat naast elkaar gelegen vingers of tenen aan elkaar vastgegroeid zijn.
Het “handgebied” op het postcentrale veld is opmerkelijk kleiner dan bij andere kinderen. Het is mogelijk door een chirurgische ingreep de vergroeide delen te scheiden en anatomisch te herstellen, waardoor ze los van elkaar gebruikt kunnen worden. Binnen een paar weken is dit op de corresponderende hersenplaats waar te nemen.(8).
Kijkt men naar deze en andere onderzoeksresultaten dan moet men aannemen dat ook door breien, haken en andere handvaardigheden waarvoor de fijne motoriek nodig is, de gebieden van hand en vingers in de hersenen groter worden.
DE GEVOLGENEN VAN EEN ZINVOLLE ACTIVITEIT MET DE VINGERS
 De mens kan de vaardigheid van zijn handen en vingers alleen dan vergroten, wanneer bij het oefenen de bewegingszin gevoeliger en activer wordt. Dat leidt tot de vergroting van de corresponderende gebieden in het postcentrale veld.
De Amerikaanse neuroloog Frank Wilson beweert dat de ontwikkeling van de menselijke hand in de loop van de evolutie een beslissende factor is geweest voor de ontwikkeling van de hersenen en voor het geestelijk functioneren van de mens (Wilson 2000).
De bekende Finse neurofysiologe Matti Bergström wijst erop dat een zinvol gebruik van de vingers een grote betekenis heeft voor het begrijpen.
Wanneer kinderen niet aangespoord worden hun vingers en het creatieve scheppingsvermogen van hun handspieren te oefenen, dan verzuimt men hun begrip voor de onstoffelijke samenhang van de dingen te ontwikkelen. Men verhindert dan de ontplooiing van hun esthetische en scheppende kracht.
In dezelfde richting wijst ook de volgende opmerking:psychologen hebben de laatste jaren een nauwe betrekking ontdekt tussen het gebruik van het lichaam en de ontwikkeling van cognitieve krachten en er de nadruk opgelegd ( 2).
Volgens de Engelse psycholoog Fr.Bartlett is het denken op dezelfde principes  gebouwd als de uitdrukking van psychische vaardigheden, d.w.z. praktische intelligentie.
Daarmee lijken de opmerkingen van Steiner uit de jaren ’20 over de betekenis van de hand-en vingervaardigheid hoogst actueel. In een van zijn pedagogische voordrachten staat “velen weten helemaal niet, wat men voor een gezond denken, voor een gezonde logica heeft, wanneer men kan breien“.
(5)
In een andere voordracht, ook met het oog op het vak handenarbeid: “wanneer men weet dat ons intellekt niet gevormd wordt door dat wij er ons direct op richten; wanneer men weet dat iemand die onhandig zijn vingers beweegt een „onhandig“ intellekt heeft, weinig flexibele ideeën en gedachten, terwijl degene die zijn vingers goed weet te bewegen, ook flexibele gedachten en ideeën heeft,  in kan gaan op het wezen van de dingen, dan zou men niet onderschatten, wat het betekent de uiterlijk-fysieke mens zo te ontwikkelen dat daarmee het intellekt tevoorschijn komt.“ (6)
Door de bewegingszin volgt men de bewegingen van hand en vingers; daardoor worden wij ons bewust. van het door de wil geimpulseerde bewegingsverloop.
We kunnen bij een activiteit als haken en breien spreken van  een vast patroon, een vaste volgorde, intelligent van opzet . Die door intelligentie bestemde volgorde van de aparte bewegingen wordt men in de bewegingszin bewust. Nu heeft de activiteit van de bewegingszin zoals dat geschetst is, een sterke invloed op het postcentrale veld van de hersenen. In deze activiteit leeft echter bij haken en breien de intelligentie. Zij is kennelijk een beslissende factor bij het groter worden van de overeenkomstige gebieden in het postcentrale veld. Daarmee leert men een betekenisvol feit kennen, dat namelijk de intelligentie van de handen en de vingers bij de vergroting van deze gebieden op de hersenen inwerkt. Men moet daarbij bedenken, dat met deze gebieden andere gebieden van de hersenen in verbinding staan-in het bijzonder met bepaalde gebieden van de slaaplappen, maar ook met de frontaalhersenen. Zij zijn het fysiek-fysiologisch substraat voor verschillende voorstellings-en denkprocessen. Zo zijn de frontaalhersenen o.a. het orgaan voor het begrijpen van complexe geestelijke samenhangen. Men kan dus aannemen, dat de intelligentie van de handen via de weg over het postcentrale veld in deze verdere regionen van het brein inwerkt en er  invloed op uitoefent.
BREIEN
Er ontstaat een wetmatig samenhangend breisel als men de bewegingen van zijn handen en vingers zo stuurt dat het volgende deel-de volgende steek aan de vorige gebreid wordt.
De intelligentie van het breien leeft in de uiterst  fijnmotorische bewegingen,  ieder nieuw deel wordt aan het geheel toegevoegd door het wetmatig aanbreien.
Wat betekent het wanneer deze intelligentie op de hersenen inwerkt en daar  invloed op het denken uitoefent. In het denken  wordt het verlangen  aangewakkerd iedere nieuwe stap in  innerlijke samenhang met de voorgaande stappen te doen. Dat is een verlangen naar logica.
Handvaardigheid  heeft een belangrijke functie  in de geestelijke ontwikkeling van het kind.
Wanneer een kind haakt, breit en vele  andere praktische vaardigheden leert, worden zijn handen intelligent(er).
En van de intelligentie van de handen gaat een werking uit waardoor zich een gezond denken ontwikkelen kan.
Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat op de vrijescholen zo veel aandacht wordt besteed aan handvaardigheid.
Dat begint al in de kleuterklas, met o.a. de vingerspelletjes.
Maar ook in de vakken euritmie,
handwerken  en handenarbeid.



Literatuur:
(1)   A. Debrunner: Orthopädie. Bern – Stuttgart – Wien 1983
(2)H. Gardner: Abschied vom IQ. Die Rahmen-Theorie der vielfachen Intelligenzen, Stuttgart 1994
(3) M. M. Merzenich u.a.: Variability in hand surface representations in areas 3b and 1 in adult owl and squirrel monkeys, Journal of Comparative Neurology 1987
(4)F.R. Wilson: Die Hand – Geniestreich der Evolution, Stuttgart 2000
(5)R. Steiner: Die Erneuerung der pädagogisch-didaktischen Kunst durch Geisteswissenschaft, GA 301. Dornach
31977
(6)R. Steiner: Die pädagogische Praxis vom Gesichtspunkt geisteswissenschaftlicher Menschener­kenntnis, GA 306. Domach 1989
(7)E.Altenmüller: Vom Spitzgriff zur Liszt-Sonate, in: M. Wehr/M.Weinmann (Hrsg.): Die Hand …
(8)M. Weinmann: Hand und Hirn, in: M. Wehr / M. Weinmann: Die Hand ..(zie onder M. Wehr …).
Verder:
M. Jeannerod: Reichen und Greifen, in: Enzyklopädie der Psychologie. Band »Psychomotorik«.hrsg. von H. Heuer. S. W. Keele. Göttingen – Bern – Toronto – Seattle 1994
R. Lurija: Das Gehirn in Aktion. Reinbek bei Hamburg 1996
P. Reilly: Alles im Griff, in: M. Wehr / M. Weinmann: Die Hand … (onder M. Wehr …)
J. Rohen: Funktionelle Anatomie des Menschen, Stuttgart – New York 1973
M. Wehr / M. Weinmann (Hrsg.): Die Hand. Werkzeug des Geistes. Heidelberg – Berlin 1999
Bovenstaand artikel is een niet letterlijke vertaling van “
Die Intelligenz der Hände” van E.M.Kranich.